Legaten
Een legaat is een vorderingsrecht dat erflater bij testament aan een of meer personen toekent. Dat vorderingsrecht kan betrekking hebben op goederen, maar ook op diensten. Een legaat komt ten laste van de gezamenlijke erfgenamen, tenzij erflater heeft bepaald dat de verplichting rust op een bepaalde erfgenaam of legataris. Als de verplichting aan een legataris is opgelegd, dan wordt gesproken van een ‘sublegaat’. Een erfgenaam kan tevens legataris zijn.
Als de wettelijke verdeling van toepassing is, dan kan alleen de langstlevende echtgenoot worden aangesproken tot afgifte van het legaat. Dit is anders als de kinderen al een deel van hun vordering op de langstlevende betaald hebben gekregen. De kinderen kunnen dan tot dat gedeelte worden aangesproken voor de nakoming van het legaat.
Een legataris kan zijn vorderingsrecht uitwinnen. Hij behoeft een legaat dus niet te aanvaarden. Als de legataris het legaat niet wenst, dan kan hij deze verwerpen.
Degenen op wie het legaat rust, moeten de legataris zo spoedig mogelijk in kennis stellen van het legaat. Als het adres van de legataris onbekend is, moet dit aan de Kantonrechter worden medegedeeld. De Kantonrechter kan dan aanwijzingen geven voor het doen van onderzoek (nasporingen) of een bepaalde wijze van oproeping gelasten. Het niet naleven van de aanwijzingen van de Kantonrechter kan leiden tot aansprakelijkheid jegens de legataris.
Bij zuivere aanvaarding zullen de erfgenamen het legaat volledig moeten voldoen, ook als de nalatenschap ontoereikend is. Is geen sprake van een zuivere aanvaarding, dan zal het legaat slechts voldaan kunnen worden nadat alle schulden van de nalatenschap volledig zijn voldaan. Als de nalatenschap niet toereikend is om een legaat uit te keren uit de erfdelen van de erfgenamen op wie het legaat rust, wordt het legaat verminderd. Een vermindering vindt plaats door het doen van een verklaring aan de legataris door de met het legaat belaste erfgenamen of door de langstlevende echtgenoot indien sprake is van een wettelijke verdeling. Een legaat kan ook worden ingekort indien een legitimaris aanspraak maakt op zijn legitieme portie.
Als een gelegateerd goed bij het openvallen van de nalatenschap niet bestaat of niet meer tot de nalatenschap behoort, vervalt het legaat, tenzij uit het testament is af te leiden dat erflater het legaat niettemin heeft gewild. De erfgenamen zullen zich dan moeten gaan inspannen om het goed te verwerven, tenzij zulks niet lukt of slechts tegen een ‘onevenredig grote opoffering’. In dat geval zullen de erfgenamen de waarde van het gelegateerde goed moeten uitkeren. Hiermee hangt nauw samen de situatie dat door erflater een goed behorend tot de huwelijksgoederengemeenschap is gelegateerd. De legataris kan dan in beginsel de levering van het gehele goed vorderen. De erfgenamen hebben echter de mogelijkheid om te volstaan met het uitkeren van de waarde van het goed als bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap het goed is toebedeeld aan de andere echtgenoot.
De rechter kan op verzoek van de legataris of van degene die met het legaat belast is, de verbintenissen uit een legaat wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen op grond van onvoorziene omstandigheden. Die omstandigheden moeten dan zodanig zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen niet verwacht kan worden. Bij de wijziging of opheffing neemt de rechter zoveel mogelijk de bedoeling van de erflater in acht. Let wel: het moet gaan om onvoorziene omstandigheden die zich na het overlijden van erflater hebben voorgedaan.
Een legaat van een geldsom wordt zes maanden na het overlijden van de erflater opeisbaar, tenzij in het testament anders is bepaald. Voor andere legaten geldt dat de vordering in beginsel direct opeisbaar is. De termijn voor opeisbaarheid van een geldsom is geen fatale termijn. Indien uitbetaling uitblijft dient een ingebrekestelling te worden gedaan alvorens sprake is van een verzuimsituatie.
Quasi-legaten
Een quasi-legaat is geen legaat, maar een bevoordeling bij dode op grond van een andersoortige rechtshandeling, bijvoorbeeld een verblijvingsbeding om niet. Het gaat dan ook om bedingen in overeenkomsten die erflater bij leven heeft gesloten. Het beding ziet dan op de situatie dat erflater komt te overlijden. In zekere zin beschikt erflater over zijn vermogen anders dan bij testament.
Als regel geldt dat een quasi-legaat met betrekking tot inkorting en vermindering gelijk wordt gesteld met een legaat ten laste van de gezamenlijke erfgenamen. Wel komen eerst ‘gewone’ legaten voor inkorting en vermindering in aanmerking en dan pas de quasi-legaten, tenzij het quasi-legaat gedurende het leven van erflater herroepelijk was. Erflater kan overigens bij testament een andere volgorde van inkorting en vermindering hebben bepaald.
De wettelijke regeling inzake quasi-legaten is ook van toepassing op:
- het beding dat een goed van een van de partijen onder opschortende voorwaarde of onder opschortende tijdsbepaling zonder redelijke tegenprestatie op een ander overgaat of kan overgaan, voor zover werkend bij overlijden. Hieronder valt onder andere het verblijvingsbeding.
- De begunstiging uit een levensverzekering (sommenverzekering), voor zover de uitkering die is verschuldigd door het overlijden van de verzekeringnemer, als een gift geldt. Als er sprake is van een begunstiging ter voldoening van een natuurlijke verbintenis, dan is geen sprake van een gift.
- De omzetting van een natuurlijke verbintenis in een rechtens afdwingbare, voor zover deze de strekking heeft dat de verbintenis pas na het overlijden van de schuldenaar wordt nagekomen en niet reeds tijdens diens leven is nagekomen. Deze making zal pas worden ingekort of verminderd nadat alle andere makingen zijn ingekort.
Samenlevers komen vaak een verblijvingsbeding overeen. Het verblijvingsbeding maakt dan ook vaak onderdeel uit van een samenlevingsovereenkomst. Overeengekomen wordt dat bij overlijden van een van de samenlevers (levensgezellen) een gemeenschappelijk goed (bijvoorbeeld de woning) wordt toegedeeld aan de langstlevende van hen, zonder dat deze tot een tegenprestatie verplicht is. Als tijdsbepaling geldt het overlijden, als voorwaarde geldt het overleven. Bij verblijvingsbedingen geldt de gelijkstelling met legaten alleen voor zover er geen redelijke tegenprestatie overeengekomen is. De wederkerigheid van een verblijvingsbeding geldt overigens niet als redelijke tegenprestatie.
Testamentaire lasten
Een testamentaire last is een verplichting (niet zijnde een legaat) die door erflater bij testament wordt opgelegd aan de gezamenlijke erfgenamen of aan een of meer bepaalde erfgenamen of legatarissen of aan de executeur. Als de last is opgelegd aan de executeur dan rust de last tevens op de gezamenlijke erfgenamen, tenzij uit het testament iets anders voortvloeit. Degene op wie de last rust wordt ‘lastbezwaarde’ genoemd. Degene die voordeel geniet uit de last wordt ‘lastbevoordeelde’ genoemd.
Een last levert in tegenstelling tot een legaat geen vorderingsrecht voor de lastbevoordeelde op.
Een last kan van alles inhouden. Zo zijn er lasten tot uitkering van een geldbedrag en lasten waarin een andersoortige prestatie wordt opgelegd zoals het doen verzorgen van de dieren van erflater, het doen oprichten van een stichting of het doen lezen van een Mis op de sterfdag van erflater.
Een erfgenaam of legataris op wie een testamentaire last rust, verkrijgt zijn aandeel uit de nalatenschap onder een ontbindende voorwaarde. De voorwaarde is dat hij uitvoering dient te geven aan de last. Wordt geen uitvoering gegeven aan de last dan kan de rechter een vervallenverklaring uitspreken. Alleen onmiddellijk bij de vervallenverklaring belanghebbenden kunnen een dergelijk verzoek indienen bij de rechter. Overige erfgenamen zijn zonder meer onmiddellijk belanghebbenden, maar de lastbevoordeelde niet. Als het verzuim van de lastbezwaarde te gering is of als sprake is van overmacht, kan de rechter het verzoek tot vervallenverklaring afwijzen.
Het gevolg van de vervallenverklaring is dat de erfgenaam zijn aanspraken op de nalatenschap kwijt raakt. De erfgenaam blijft echter wel aansprakelijk voor de schulden van de nalatenschap als hij voor de vervallenverklaring daar ook aansprakelijk voor was. Een troost is wel dat hij verhaal kan halen op degene aan wie zijn aandeel in de nalatenschap toevalt. Let wel: bij een vervallenverklaring en het van toepassing zijn van de wettelijke verdeling vindt er plaatsvervulling plaats. Na de vervallenverklaring rust de last op degenen aan wie het betreffende erfdeel toevalt of (als de testamentaire last aan een legataris was opgelegd) op degenen die waren belast met de uitkering van het alsdan vervallen legaat. Ook als de lastbezwaarde niet (meer) bestaat, komt de last te rusten op degenen aan wie dat erfdeel toevalt of op degenen die het legaat hadden moeten afgeven. Een uitzondering hierop is als uit de aard van de verplichting of uit het testament iets anders voortvloeit.
De rechter kan voorts op verzoek van de lastbezwaarde of van het Openbaar Ministerie de last wijzigen of zelfs opheffen. Daartoe bestaan drie gronden, namelijk:
– op grond van na het overlijden van erflater ingetreden omstandigheden die van zodanige aard zijn dat de ongewijzigde instandhouding van de last uit een oogpunt van de daarbij betrokken persoonlijke en maatschappelijke belangen ongerechtvaardigd zou zijn;
– op grond dat de last door inkorting of vermindering van de last, of van de making waaraan hij is verbonden, bezwaarlijk of onmogelijk uitvoerbaar is geworden;
– in geval de last na vervallenverklaring op een ander is komen te rusten dan aan degenen aan wie de last bij testament is opgelegd.
Bij de wijziging of opheffing van de last neemt de rechter zoveel mogelijk de bedoeling van erflater in acht. De wijziging of opheffing van de last kan ook door de rechter met terugwerkende kracht worden gedaan.
Tweetrapsmakingen
De wet kent specifieke bepalingen voor makingen onder tijdsbepaling en onder voorwaarde. Het kan namelijk zijn dat iemand een aandeel uit de nalatenschap krijgt na verloop van een bepaalde tijd of na het in vervulling gaan van een bepaalde voorwaarde. In principe wordt er bij voorwaardelijke makingen twee of meermalen beschikt over hetzelfde goed. Veelal heeft men het over de fedeï-commissaire (voorwaardelijke) making of making over de hand of tweetrapsmaking.
Degene die verkrijgt onder een tijdsbepaling of onder een voorwaarde wordt ‘bezwaarde’ genoemd. Degene die verkrijgt na het verloop van de tijdsbepaling of na het in vervulling gaan van de voorwaarde wordt ‘verwachter’ genoemd. Zowel de bezwaarde als de verwachter worden van begin af aan (vanaf het openvallen van de nalatenschap) als erfgenaam gezien.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een ontbindende tijdsbepaling en een opschortende tijdsbepaling. In het geval van een ontbindende tijdsbepaling is het de bedoeling dat de erfstelling bij het verschijnen van het tijdstip komt te vervallen. In het geval van een opschortende tijdsbepaling is het de bedoeling dat de erfstelling bij het verschijnen van het tijdstip een aanvang neemt. De tweede making zal doorgaans effect sorteren bij het overlijden van de bezwaarde. Het meest kenmerkende element is dan dat de verwachter de bezwaarde overleefd.
De erfstelling ten gunste van de bezwaarde wordt op grond van de wet omgezet in een recht op vestiging van vruchtgebruik. De bezwaarde kan een bewaarplicht zijn opgelegd en zijn beschikkingsbevoegdheid kan door erflater aan banden zijn gelegd. Anderzijds is het mogelijk dat hem volledige verteringsbevoegdheid is toegekend. Als naast een making onder ontbindende tijdsbepaling een making onder opschortende tijdsbepaling is gedaan, dan wordt er vanuit gegaan dat de bezwaarde niet de bevoegdheid heeft het verkregene te vervreemden en te verteren.
Erflater kan aansluitende makingen doen wat met zich meebrengt dat er een tweede, derde en zelfs een vierde verwachter kan zijn. Als de bezwaarde alle verwachters overleefd, is zijn verkrijging onvoorwaardelijk geworden.
De wet bepaalt dat men moet bestaan op het moment van overlijden van erflater om als erfgenaam te kunnen optreden of om aan een making recht te kunnen ontlenen. Hierop zijn ten aanzien van tweetrapsmakingen een aantal uitzonderingen gemaakt, namelijk:
-als een afstammeling van de ouder van erflater als bezwaarde met bewaarplicht optreedt, kunnen als verwachters worden geroepen de afstammelingen van de bezwaarde, ook al bestonden zij nog niet op het moment van het overlijden van de erflater (bijvoorbeeld later geboren kleinkinderen);
– als ‘iemand’ als bezwaarde met bewaarplicht optreedt, kunnen als verwachters worden geroepen afstammelingen van een ouder van de erflater, ook al bestonden zij nog niet op het moment van overlijden van erflater;
– als iemand als bezwaarde zonder bewaarplicht optreedt, kunnen als verwachters van hetgeen de bezwaarde onverteerd heeft gelaten, worden geroepen de alsdan bestaande bloedverwanten van de erflater tot en met de zesde graad, ook al bestonden zij nog niet op het moment van overlijden van erflater.
Onder afstammelingen van de ouder van erflater zijn onder andere begrepen de kinderen van erflater en de broers en zussen van erflater.