Terugvordering van bijstandsuitkering na overlijden

Niet opgegeven vermogen

Het wil nog wel eens voorkomen dat na het overlijden van een persoon wordt ontdekt dat die persoon meer vermogen had dan bij een overheidsinstantie zoals de belastingdienst en de gemeente aanvankelijk bekend was. De ontdekking van dat niet opgegeven vermogen kan er onder meer toe leiden dat er naheffingen Inkomstenbelasting worden opgelegd, de eigen bijdrage van het CAK met terugwerkende kracht wordt verhoogd en een genoten bijstandsuitkering wordt teruggevorderd. In dit artikel leggen we uit in hoeverre een genoten bijstandsuitkering

Herzieningsbesluit en verjaring

Voor de terugvordering van een genoten bijstandsuitkering geldt een verjaringstermijn van vijf jaar, gerekend vanaf het moment dat het herzieningsbesluit genomen is. Maar ja, tot wanneer kan dan een herzieningsbesluit worden genomen. Om deze vraag te beantwoorden maken we onderscheid tussen niet opgegeven vermogen dat iemand had in de periode vóór 1 juli 2009 en niet opgegeven vermogen dat iemand had in de periode vanaf juli 2009.

De periode van vóór 1 juli 2009

De vraag is dus tot wanneer een herzieningsbesluit genomen kan worden wegens de ontdekking van niet opgegeven vermogen dat iemand had in de periode voor 1 juli 2009. De Algemene wet Bestuursrecht geeft op deze vraag geen concreet antwoord op. De Centrale Raad van Beroep kiest er dan voor om aansluiting te zoeken bij het civiele recht (ECLINL:CRVB:2019:1372):

Volgens vaste rechtspraak moet bij de beoordeling van een beroep op verjaring van dergelijke, voor invoering van de Vierde Tranche AwB, ontstane vorderingen aansluiting worden gezocht bij het civiele recht. Het terugvorderingsbesluit berust op de grondslag dat ten gevolge van de schending van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend in de periode voorafgaand aan het terugvorderingsbesluit. Volgens eveneens vaste rechtspraak moeten vorderingen zoals de vordering in geding bij genoemde beoordeling beschouwd worden als vorderingen uit onverschuldigde betaling (zie de uitspraak van Centrale Raad van Beroep op 1 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6776).

Dit brengt met zich mee dat art. 3:309 BW (verjaringstermijn voor een vordering tot onverschuldigde betaling) van toepassing is op de terugvordering van teveel genoten bijstandsuitkering. Dit artikel luidt letterlijk als volgt:

Een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden en in ieder geval twintig jaren nadat de vordering is ontstaan.

Bij een beroep op de 5-jaars termijn geldt dus in elk geval dat het bestuursorgaan kennis genomen moet hebben van feiten en omstandigheden die het bestaan van de vordering kenbaar maken, alsmede met de persoon die ontvanger is.

Belangrijk is ook de slotzin van artikel 3:309 BW, waarin bepaald is dat de vordering in elk geval twintig jaar na zijn ontstaan verjaart. Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek geeft de volgende toelichting:

(…) omdat dientengevolge lang kan duren eer de termijn van vijf jaren begint te lopen, bepaalt het slot van het artikel dat de vordering in ieder geval na twintig jaren vanaf het ontstaan van de vordering verjaard. De Hoge Raad houdt aan deze termijn strikt de hand (zie art. 3:310, aant. 2 onder b. slot)

En de toelichting op art. 3:310 BW luidt dan als volgt:

De vordering verjaart in elk geval twintig jaren na de gebeurtenis waarop de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden. Nadere vereisten zijn er dan niet meer. Aan de hand termijn van twintig jaar dient ook te worden vastgehouden in gevallen waarin de schuldeiser zijn vordering niet heeft kunnen geldend maken wegens het voor hem verborgen karakter van zowel de schade als het causaal verband. De rechtszekerheid en de mogelijke onbillijkheid jegens de vermeende schuldenaar (men denke aan bezwaren met betrekking tot het na jaren vaststellen van feiten) brengen dat mee (HR 3 november 1995, NJ 1998/380 van B/ Vereniging Diaconessenarbeid)

De periode vanaf 1 juli 2009

Op 1 juli 2009 is de 4e tranche van de Algemene wet Bestuursrecht in werking getreden. Sindsdien geldt art. 4:104 AwB van toepassing. Dit artikel bepaalt het volgende:

1. De rechtsvordering tot betaling van een geldsom verjaart vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken.
2.Na voltooiing van de verjaring kan het bestuursorgaan zijn bevoegdheden tot aanmaning en verrekening en tot uitvaardiging en tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet meer uitoefenen.”

Dit artikel geeft echter geen duidelijkheid over de vraag tot wanneer een herzieningsbesluit kan worden genomen als er bijvoorbeeld blijkt van meer vermogen in de periode na 1 juli 2009 dan aanvankelijk bekend was bij het bestuursorgaan. De memorie van toelichting (kamerstuk 29702 nr. 3) geeft hier, min of meer wel antwoord op. Aangegeven wordt dan dat bij de invoering van de vierde tranche Algemene wet Bestuursrecht aansluiting is gezocht bij bestaande wetgeving, zowel privaatrechtelijk als op andere rechtsgebieden. Achterliggende reden is zodat niet elke keer opnieuw het wiel behoeft te worden uitgevonden.

Uit de memorie van toelichting blijkt verder dat voor bestuursrechtelijke geldschulden evenzo aansluiting wordt gezocht bij het Burgerlijk Wetboek, en met name bij de regelingen omtrent de onverschuldigde betaling. Er staat onder meer: “Voorts blijkt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat de regels over onverschuldigde betaling en over verrekening  – voor zover de wet en de aard van de rechtsverhouding niet het tegendeel voortvloeit – in het bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is, zie HR 25 oktober 1991, NJ 1992, 299 resp. HR 28 mei 1993, NJ 1994, 435.”

De conclusie is dat ook voor de periode vanaf 1 juli 2009 aansluiting wordt gezocht bij de rechtsregels die betrekking hebben op de onverschuldigde betaling. Zowel de hiervoor genoemde 5-jaarstermijn als de hiervoor genoemde 20-jaars termijn is dan van toepassing.       

Wordt er in een vereffeningsprocedure een terugvorderingsbesluit genomen, dan moet de vereffenaar onderzoeken of dit besluit terecht is en of aan hem een beroep op verjaring toekomt.

Meer weten over terugvordering? Neem contact met ons op!