Verwerping namens minderjarige van buitenlandse nalatenschap

We schetsen de volgende situatie. Vader heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in het buitenland. Vader overlijdt in het buitenland en heeft geen testament. Zijn minderjarig kind woont in Nederland. De nalatenschap van vader is negatief. De moeder van het minderjarig kind vraagt zich af hoe zij de nalatenschap van vader namens de minderjarige kan verwerpen.

Welk recht is van toepassing?

Om antwoord te kunnen geven op de vraag, moeten we eerst vaststellen welk recht van toepassing is.

We gaan er vanuit dat het overlijden van vader heeft plaatsgevonden na de inwerkingtreding van de Erfrechtverordening (650/2012). Art. 21 van deze Erfrechtverordening bepaalt dan welk recht van toepassing is op de vererving van een nalatenschap met internationaal aspecten.

In deze ligt het internationale aspect besloten in het feit dat vader de Nederlandse nationaliteit bezat, doch zijn gewone verblijfplaats had in het buitenland. Art. 21 van de Erfrechtverordening bepaalt dan het volgende:

1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had.

2. Als, bij wijze van uitzondering, uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de erflater op het tijdstip van overlijden een kennelijk nauwere band had met een andere staat dan de staat van welke het recht op grond van lid 1 van toepassing zou zijn, is het recht van die andere staat op de erfopvolging van toepassing.

We gaan er in deze vanuit dat het centrum van het maatschappelijk leven van vader in het buitenland lag. We kunnen dan ook vaststellen dat buitenlands recht van toepassing is op de vererving van de nalatenschap van vader.

Hoe kun je de nalatenschap verwerpen?

Maar hoe en waar kan de moeder namens de minderjarige de nalatenschap van vader verwerpen? Van toepassing is dan art. 13 van de Erfrechtverordening waarin het volgende is bepaald:

Naast het gerecht dat overeenkomstig deze verordening bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen, zijn de gerechten in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van eenieder die krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht voor een gerecht een verklaring kan afleggen betreffende de aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel, of een verklaring mag afleggen die als doel heeft zijn aansprakelijkheid te beperken ten aanzien van de schulden van de nalatenschap, bevoegd om dergelijke verklaringen in ontvangst te nemen, indien deze verklaringen volgens het recht van die lidstaat in rechte mogen worden afgelegd.

In art. 2 Uitvoeringswet Verordening erfrecht is ten aanzien hiervan het volgende bepaald:

1. Een erfgenaam kan op grond van artikel 13 van de verordening een verklaring als bedoeld in artikel 191 lid 1, eerste volzin, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek afleggen ter griffie van de rechtbank van zijn woonplaats.

2. Een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam kan op grond van artikel 13 van de verordening een verklaring als bedoeld in artikel 193 lid 1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek afleggen ter griffie van de rechtbank van zijn woonplaats.

Op grond van deze bepaling kan moeder namens de minderjarige een verklaring van verwerping afleggen ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin de gewone verblijfplaats van de minderjarige is gelegen.

Een andere vraag is evenwel of in dit geval voor een minderjarige een machtiging van de kantonrechter is vereist om de verklaring van verwerping te mogen afleggen. Nu in voornoemd artikel wordt verwezen naar art. 4:193 lid 1 BW beantwoord ik die vraag bevestigend. Immers bepaalt art. 4:193 lid 1 BW het volgende:

Een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam kan voor deze niet zuiver aanvaarden en behoeft voor verwerping een machtiging van de kantonrechter. Hij is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt. Deze termijn kan overeenkomstig artikel 192 lid 2, tweede zin, worden verlengd.

Is een andere redenering mogelijk?

Voorgaande redenering aan de hand van de Erfrechtverordening is mijn inziens juridisch goed verdedigbaar. Het Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2020:2840 (zie verder ook rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2023:2537), volgt echter een andere redenering. Zij neemt namelijk tot uitgangspunt dat het verzoeken om een machtiging tot verwerping een maatregel is betreffende de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b van de Verordening Brussel II-bis. Het Hof overweegt dan als volgt:

Nu erflater zijn laatste woonplaats in Frankrijk had en [de minderjarige] in Nederland woont, dient het hof allereerst te beoordelen of het rechtsmacht heeft en aan de hand van welk recht het verzoek dient te worden beoordeeld. Het hof kwalificeert het verzoek van de ouders van [de minderjarige] tot machtiging voor het verwerpen van de nalatenschap namens [de minderjarige] als een maatregel betreffende de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 1 lid 1, onder b van de Verordening Brussel II-bis en niet als een maatregel inzake erfopvolging in de zin van artikel 1, lid 3, onder f van deze verordening. Op grond van artikel 8 van de Verordening Brussel II-bis ( is de Nederlandse rechter bevoegd het verzoek van de ouders van [de minderjarige] te beoordelen, omdat [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 dient de Nederlandse rechter vervolgens, bij de beoordeling van dat verzoek, het Nederlands recht voor de machtiging tot verwerping van nalatenschappen toe te passen.

In de uitspraak van het Hof wordt niet ingegaan op de Erfrechtverordening. Ik had graag in de uitspraak gezien hoe de redenering van het Hof zich verhoudt tot de bepalingen van de Erfrechtverordening. Temeer nu in art. 2 Uitvoeringswet Verordening erfrecht wordt verwezen naar art. 4:193 lid 1 BW. En ook omdat art. 13 van de Erfrechtverordening het verwerpen van een nalatenschap wel ziet als een maatregel inzake erfopvolging.

Termijn om machtiging te verzoeken

In artikel 4:193 lid 1 is bepaald dat binnen 3 maanden na het overlijden van vader de verklaring van verwerping door moeder namens de minderjarige afgelegd moet zijn. Vaak is het echter niet haalbaar om binnen die termijn een machtiging tot verwerping te krijgen van de kantonrechter (mede wegens de doorlooptijden bij de rechtbank). In de rechtspraak wordt daarom het indienen van verzoek om een machtiging tot verwerping gezien als een stuiting van de 3-maanden termijn.

Vragen?

Heeft u vragen over het aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap? Neem dan contact met ons op!