De relevantie van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
Wie wil weten wat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap inhoudt en wat de erfrechtelijke gevolgen daarvan kunnen zijn, zou zich moeten verdiepen in het ‘Notaris Postma’ arrest van de Hoge Raad dat in 2010 werd gewezen. Het ging in deze zaak naar verluidt om een nalatenschap van omgerekend ruim 3 miljoen euro. De enige erfgenaam was aanvankelijk een neef. Omdat echter op een later tijdstip het vaderschap van erflater van een buitenechtelijk niet-erkend kind werd vastgesteld, werd dat kind met terugwerkende kracht de enig erfgenaam. Dit had tot gevolg dat de neef de nalatenschap diende af te geven aan dat kind. Een belangrijke vraag die zich vervolgens voordeed was de vraag wat er precies afgegeven diende te worden. De neef had immers lange tijd de goederen van de nalatenschap in eigendom gehad zodat hij ook als eigenaar daarmee is omgegaan. Een aantal goederen zijn in de tijd uiteraard verbruikt en verteerd (er is maar liefst 18 jaar geprocedeerd). Zowel de inhoud van het arrest als de notatie van prof. mr. A.J.M. Nuytinck gaan uitgebreid in op het rechtskader van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de erfrechtelijke gevolgen daarvan voor erfgenamen en derden.
De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap nader bekeken
Alleen juridische bloedverwanten erven op grond van het versterferfrecht. Een bloedverwant staat in familierechtelijke betrekking tot erflater. Juridische bloedverwanten zijn kinderen uit een huwelijk, kinderen die zijn erkend, kinderen van wie het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld en adoptiekinderen. Een buitenechtelijk niet erkend kind erft dus niet.
Adoptie en erkenning behoeven in de erfrechtelijke praktijk niet zoveel problemen op te leveren. Dit is anders indien het vaderschap na het overlijden van erflater gerechtelijk wordt vastgesteld. De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap heeft namelijk terugwerkende kracht tot de geboorte van het kind. Erfgenamen kunnen hierdoor plotseling (en soms jaren na het overlijden van erflater) geconfronteerd worden met een extra erfgenaam aan wie ook een erfdeel toekomt of met een (indirect) onterfd kind dat aanspraak maakt op zijn legitieme portie.
De wet bepaalt het volgende over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap:
“Het ouderschap van een persoon kan, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van:
a. de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
b. het kind.”
De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (soms ook wel de ‘gedwongen erkenning’ genoemd) is mogelijk op grond dat een persoon:
– de verwekker is van het kind; of
– als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwerking van het kind tot gevolg heeft gehad.
Onder het begrip ‘verwekker’ wordt verstaan de man die samen met de moeder op natuurlijke wijze het kind heeft verwekt. Of de man de verwekker van het kind is geweest kan veelal met DNA-onderzoek worden vastgesteld. Nu moet men er wel rekening mee houden dat het afnemen van DNA bij overleden personen wel eens op praktische moeilijkheden kan stuiten. Dit is zeker het geval als er sprake is van crematie of van verdwijning waarna verklaring van vermoedelijk overlijden door de rechter is afgegeven. In het hiervoor genoemde ‘Notaris Postma’ arrest werd onderzoek verricht naar het DNA dat op de likranden van de enveloppen werd gevonden waarin zich de liefdesbrieven van notaris Postma waren verstuurd aan de moeder van het buitenechtelijke niet-erkende kind.
De levensgezel van de moeder hoeft niet perse de biologische vader te zijn. Vereist is namelijk dat de levensgezel heeft ingestemd met een daad van verwekking. Kunstmatige inseminatie alsook geslachtsgemeenschap met een andere man zijn daden van verwekking waar de levensgezel mee kan hebben ingestemd.
De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan niet geschieden als er tussen de man en de moeder van het kind een te nauwe bloedverwantschap bestaat. Dit is bijvoorbeeld het geval als er sprake is van een broer die bij zijn zus een kind heeft verwerkt of van een (groot)vader die bij zijn (klein)dochter een kind heeft verwerkt.
De gevolgen van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind. Achteraf kan dus vast komen te staan dat het kind erfrechtelijke aanspraken heeft op de nalatenschap van erflater. Als de nalatenschap reeds is verdeeld of zelfs is opgeteerd, dan is de vraag welke gevolgen dat heeft als daarna het vaderschap van erflater gerechtelijk wordt vastgesteld en er dus nog een erfgenaam blijkt te zijn.
De wet bepaalt daarover het volgende:
“Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor nochtans niet geschaad. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat.”
Uit deze bepaling blijkt dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap voornamelijk gevolgen heeft voor degenen die voordeel genieten uit de nalatenschap van erflater. Derden worden namelijk sowieso te goeder trouw geacht ten aanzien van de door hen verkregen rechten.
Een nauwkeurige lezing van de wet brengt met zich mee dat verbruikte en verteerde zaken niet meer aan de ‘nieuwe’ erfgenaam kunnen toekomen. Met andere woorden: als de andere erfgenamen de aanwezige gelden hebben uitgegeven aan bijvoorbeeld een wereldreis, maken die gelden geen onderdeel meer uit van de nalatenschap.
Aangenomen wordt wel dat er sprake is van zaaksvervanging als goederen van de nalatenschap zijn vervangen voor andere goederen. In de eerder genoemde ‘Notaris Postma’ zaak was bijvoorbeeld sprake van contanten die waren omgezet in beleggingsobjecten.
De tweede vraag die zich dan gelijk voordoet is de vraag op welk moment de omvang wordt vastgesteld van de ‘overgebleven’ nalatenschap waarover het erfdeel van de ‘nieuwe’ erfgenaam wordt berekend. In de eerder genoemde ‘Notaris Postma’ zaak is de peildatum gesteld op 1 april 1998, zijnde de datum waarop de wettelijke bepalingen inzake de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap werden ingevoerd. Prof. mr. A.J.M. Nuytinck merkt in zijn annotatie – naar ik meen – terecht op dat gekeken dient te worden naar het moment waarop het kind zijn recht heeft ingeroepen jegens de andere erfgenamen. In ieder geval geldt dat vanaf de peildatum ook de vruchten (rente, huurpenningen, dividend en vergelijkbaar voordeel) tot de ‘overgebleven’ nalatenschap behoort waarover het erfdeel van de ‘nieuwe’ erfgenaam berekend dient te worden.
Postume procreatie
Door de ontwikkeling van de techniek is het mogelijk dat een man zijn sperma laat invriezen. Het is daarmee tevens mogelijk geworden dat met het sperma van de man na diens overlijden nog kinderen worden verwerkt. Men spreekt in deze ook wel over postmortale of postume procreatie. De wet bepaalt daarover het volgende:
“De geslachtscellen worden voorts vernietigd nadat bij degene die ze bewaart, bekend is geworden dat de betrokkene is overleden, tenzij deze uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven voor gebruik na zijn overlijden.”
In geval van toepassing van het versterferfrecht kan het kind dat door postume procreatie is verwerkt geen aanspraak maken op de nalatenschap van erflater. Ook indien het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld, kan het kind geen aanspraak maken op de nalatenschap van erflater. Om aanspraak te kunnen maken op een nalatenschap moet men namelijk bestaan op het moment dat erflater overlijdt. Bij postume procreatie is dat niet het geval.
Erflater kan in zijn testament echter wel zodanige bepalingen opnemen (bijvoorbeeld lasten opleggen) waardoor het kind dat na het overlijden van erflater middels postume procreatie is verwekt, toch aanspraken heeft op de nalatenschap van erflater.