Er wil nog wel eens ruzie ontstaan over de kosten van de uitvaart en dan met name over de vraag wie de kosten gaat betalen. Wat kan daar in juridische zin over gezegd worden?
Overeenkomst van opdracht
Allereerst geldt dat datgene die de opdracht geeft aan de uitvaartondernemer, gehouden is diens factuur te voldoen. Er is dan namelijk sprake van een overeenkomst van opdracht. En de uitvaartondernemer heeft dan – contractueel gezien – met niemand anders te maken dan de opdrachtgever.
Als je de opdracht tot het verzorgen van de uitvaart wilt geven namens de nalatenschap, dan zul je daartoe bevoegd moeten zijn en dat uitdrukkelijk aan de uitvaartondernemer moeten melden. In veel gevallen zal de uitvaartondernemer echter alleen met de opdrachtgever persoonlijk een overeenkomt van opdracht willen aangaan.
Nu gebeurt het in de praktijk nog wel eens dat een niet-erfgenaam opdracht geeft tot het verzorgen van de uitvaart. De uitvaartondernemer zal dan toch op grond van de overeenkomst van opdracht betaling van zijn factuur verlangen van de opdrachtgever.
Kan de opdrachtgever dan de uitvaartkosten vervolgens claimen bij de erfgenamen of de executeur? Deze vraag wordt vaak te snel en te gemakkelijk met ‘ja’ beantwoord. Ook de kantonrechter van de rechtbank Den Haag deed dat nogal erg makkelijk. In de betreffende zaak had de onterfde dochter de uitvaart geregeld en betaald. Zij wilde graag dat de erfgenaam de kosten van uitvaart aan haar vergoedde. De kantonrechter overwoog:
“Ten aanzien van de crematie is verder niet aangevoerd of gebleken dat de kosten hiervan buitensporig waren. Dit betekent dat de kosten van de crematie moeten worden aangemerkt als kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub b BW en daarmee een schuld van de nalatenschap zijn.”
Voor de kantonrechter is daarmee de kous af. De kosten moeten dus uit de nalatenschap vergoed worden. Maar is dit wel zo eenvoudig?
Wettelijk regresrecht
In art. 4:200 lid 3 BW is bepaald dat een erfgenaam die een schuld heeft voorgeschoten, deze schuld in gelijke rangorde in rekening mag brengen bij de nalatenschap (dit betreft een zogenaamd regresrecht). Het artikel spreekt over de ‘erfgenaam’ die schulden van de nalatenschap uit zijn eigen vermogen heeft voldaan. Niet-erfgenamen vallen dus niet onder deze bepaling. Een niet-erfgenaam kan zich dus niet op deze bepaling beroepen. De wet kent ook geen vergelijke bepaling voor niet-erfgenamen.
Zaakwaarneming?
In de praktijk werd er om die reden ook wel eens een beroep gedaan op zaakwaarneming. Zaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van een anders belang, zonder daartoe eigenlijk de bevoegdheid te hebben.
Zaakwaarneming is over het algemeen aan de orde als er een situatie is ontstaan waarbij direct gehandeld dient te worden en men niet kan wachten op degene die de handelingen dient te verrichten. Het Gerechtshof Den Haag overwoog het volgende:
“14. (….) Het op verzoek van de inrichting doen ophalen uit de penitentiaire inrichting van het lichaam van zijn zoon, het doen verzorgen en doen opbaren in een rouwkamer is onder de omstandigheden van het geval het willens en wetens en op redelijke gronden behartigen van het belang van appellante. Dat hij als vader van zijn zo triest overleden zoon mede zo handelende uit liefde voor zijn zoon en zo zijn eigen belang behartigde, is alleszins begrijpelijk en staat daar niet aan in de weg. Het was zonder meer ook in het belang van appellante dat het lichaam van haar overleden echtgenoot zo spoedig mogelijk op respectvolle wijze uit de inrichting werd opgehaald, verzorgd en opgebaard. In zoverre heeft geïntimeerde zich terecht beroepen op zaakwaarneming en is het belang van appellante naar behoren behartigd als bedoeld in art.6:200 BW.
15. Naar het oordeel van het hof kan het opdracht geven aan de begrafenisondernemer tot de uitvaart en de teraardebestelling niet als voortzetting van de waarneming worden aangemerkt. Hoezeer ook begrijpelijk dat geïntimeerde en zijn echtgenote (als ouders van [naam zoon]) zelf zoveel mogelijk het laatste eerbetoon aan hun zoon door middel van de uitvaart en de teraardebestelling in eigen hand wilden houden en zo min mogelijk wilden overlaten aan appellante die zij de dood van hun zoon verweten, hebben zij daarmee vooral hun eigen belang behartigd, terwijl appellante na het overbrengen van het lichaam van [naam zoon] zelf de uitvaart en de teraardebestelling had kunnen en willen regelen. De rol van appellante bij de begrafenis – zoals hiervoor omschreven – is tot een minimum terug gebracht en haar familie en vrienden konden daarbij niet aanwezig zijn. Bovendien had [naam zoon] volgens haar gecremeerd willen worden. In zoverre slagen de grieven van appellante.
16. De kosten van bezorgen, verzorgen en opbaren in een rouwkamer van de aula van de begraafplaats, de kist, het uittreksel van overlijden dienen door appellante aan geïntimeerde te worden vergoed als zijnde schade geleden door geïntimeerde als zaakwaarnemer in de zin van art 6:200 lid 1 BW. Het betreft hier volgens de factuur van de begrafenisondernemer een bedrag van in totaal € 1223,80.”
Het Hof neemt derhalve niet zomaar aan dat sprake is van zaakwaarneming. Deze uitspraak dateert overigens uit het jaar 2014.
De geest van de wet
In 2019 deed het Hof Arnhem-Leeuwarden echter ook uitspraak over de vergoeding van de kosten van uitvaart uit de nalatenschap aan een niet-erfgenaam die deze kosten had voorgeschoten. Het Hof oordeelde als volgt.
“Voorop wordt gesteld dat artikel 4:7 lid 1 onder b BW de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene, als een ‘schuld van de nalatenschap’ aanmerkt. Daarmee is echter nog niet gegeven dat op de vereffenaar van de nalatenschap ook een verplichting rust om de kosten van de lijkbezorging aan een niet-erfgenaam te voldoen. Daarvoor moet tevens sprake zijn van een rechtsgrond waar een verbintenis tot vergoeding uit voortvloeit.
Het hof volgt [appellant] in zoverre dat de omstandigheden dat [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven tot het verzorgen van de lijkbezorging van erflaatster en de daaraan verbonden kosten heeft betaald, op zichzelf beschouwd geen verbintenis tot stand brengen waaruit voor [appellant] als vereffenaar een vergoedingsplicht als hiervoor bedoeld voortvloeit. In het geval een niet-erfgenaam opdracht geeft tot uitvoering van de lijkbezorging en de daaraan verbonden kosten vervolgens voldoet, wordt een wettelijke bepaling gemist op grond waarvan deze derde de kosten van de lijkbezorging in een geval als hier aan de orde is, ten laste van de nalatenschap zou kunnen brengen. (…)
In een enkel wél in de wet geregeld geval komen de kosten van de lijkbezorging ten laste van de nalatenschap. Artikel 22 van de Wet op de lijkbezorging bepaalt dat, wanneer niemand anders de uitvaart regelt, de burgemeester daarvoor moet zorgdragen, waarna de kosten van de uitvaart door de gemeente kunnen worden verhaald op de nalatenschap van de erflater.
Voorts heeft de uitvaartverzorger als schuldeiser verhaal op de goederen van de nalatenschap (artikel 4:184 BW).
Bij deze wettelijke bepalingen kan aansluiting worden gevonden voor het oordeel dat in de omstandigheden van dit geval (zie overweging 5.5) op [appellant] als vereffenaar wél een verbintenis rust om de begrafeniskosten te vergoeden aan [geïntimeerde] . Hoewel een dergelijke verbintenis niet rechtstreeks voortvloeit uit artikel 4:7 BW, vloeit deze in dit geval wel voort uit het stelsel van de wet en de wel in de wet geregelde gevallen (artikel 6:1 BW).”
Het Hof oordeelt dus dat ook aan een niet-erfgenaam de voorgeschoten kosten van uitvaart vergoed moeten worden. Maar dat betekent nog niet dat dit altijd direct het geval is. Er moeten namelijk wel bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de niet-erfgenaam de opdracht tot uitvaart heeft verstrekt aan de uitvaartondernemer. Het Hof oordeelt in dat kader:
“Het hof is echter van oordeel dat [geïntimeerde] zich op redelijke gronden heeft ingelaten met het laten verzorgen van de uitvaart van zijn overleden zus. Zo heeft [appellant] in een brief van 18 december 2015 aan erflaatster geschreven dat hij het contact met haar verbreekt. Er heeft daarna ook geen contact meer tussen hen plaatsgevonden. [geïntimeerde] daarentegen heeft erflaatster in de periode vóór haar overlijden bijgestaan, onder meer door haar te begeleiden bij bezoeken aan artsen en door haar naar andere afspraken te brengen. Verder was ook niet bekend of er naast [appellant] nog andere erfgenamen waren.”
Als een dierbare overlijdt, dan is het te begrijpen dat men zich niet direct bekommert over de vraag wie de kosten van uitvaart betaalt. Het Hof oordeelt dus dat de kosten van uitvaart in beginsel gewoon ten laste dienen te komen van de nalatenschap.
Heeft u vragen over de kosten van de uitvaart, neem dan contact met ons op.