Veel mensen zijn er mee bekend dat een onterfd kind aanspraak kan maken op de legitieme portie. Minder mensen zijn er mee bekend dat naast het recht van een kind op de legitieme portie er ook andere wettelijke rechten bestaan die met een testament niet opzij gezet kunnen worden. Het gaat dan om rechten inzake het voortgezet gebruik van de woning en de inboedel, alsook om vruchtgebruik op de woning, de inboedel en andere goederen van de nalatenschap. Daarnaast is er ook een recht dat de ‘som ineens voor het kind’ wordt genoemd en het recht op een som ineens voor verrichte arbeid.
Voortgezet gebruik van woning en inboedel
Als erflater bij overlijden een echtgenoot achterlaat en in zijn testament bijvoorbeeld de tot de nalatenschap behorende woning aan een derde heeft gelegateerd, ontstaat er voor de echtgenoot een probleem. De echtgenoot raakt hierdoor namelijk haar woning kwijt. Voor deze situatie heeft de wetgever een voorziening getroffen. De echtgenoot heeft namelijk de bevoegdheid om de woning nog voor een periode van zes maanden te gebruiken. Het gaat dan volgens de wet om voortgezet gebruik. Dit geldt overigens niet alleen voor echtgenoten maar ook voor personen die met erflater tot diens overlijden een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Het hoeft verder ook niet perse te gaan om de woning die erflater bewoonde. Het kan net zo goed een tweede woning betreffen. Dit lijkt overigens wel enigszins gespannen te staan met de term ‘voortgezet gebruik’. In het geval het gaat om een huurwoning moet aansluiting gezocht worden bij de wettelijke bepalingen met betrekking tot huur.
De wet bepaalt dat het recht op voortgezet gebruik van de woning ook geldt voor het gebruik van de inboedel. Met de inboedel wordt bedoeld het geheel van ‘tot huisraad en tot stoffering en meubilering van een woning dienende roerende zaken, met uitzondering van boekerijen en verzamelingen van voorwerpen van kunst, wetenschap of geschiedkundige aard.’
Vruchtgebruik op woning en inboedel
Als erflater bij overlijden een echtgenoot achterlaat en in zijn testament de woning heeft gelegateerd aan een derde, kan het zijn dat er voor de echtgenoot een vervelende situatie ontstaat. Het kan de echtgenoot immers onmogelijk zijn om aan andere woning te betrekken. Het kan zijn dat de echtgenoot geen inkomen heeft en/of geen vermogen. Anders en beter gezegd: er is bij de echtgenoot sprake van een verzorgingsbehoefte. De wetgever neemt aan dat er bij de echtgenoot in beginsel een behoefte bestaat aan een voortgezet gebruik van de woning en de inboedel. De echtgenoot kan dan ook van de erfgenamen (of van de legatarissen of van degenen die door een testamentaire last zijn bevoordeeld of begiftigden bij dode) verlangen dat deze meewerken aan het vestigen van een vruchtgebruik op de woning en de inboedel ten behoeve van de echtgenoot. Dit recht strekt veel verder dan het recht op voortgezet gebruik van woning en inboedel welk recht is beperkt tot maximaal zes maanden na overlijden van erflater. Voorwaarde voor vestiging van vruchtgebruik is dat de echtgenoot de woning ten tijde van het overlijden van erflater bewoonde. De echtgenoot moet binnen zes maanden na overlijden van erflater kenbaar hebben gemaakt aan de erfgenamen dat aanspraak wordt gemaakt op dit recht tot vestiging van vruchtgebruik. De erfgenamen kunnen de echtgenoot echter een kortere termijn stellen.
Als nu de echtgenoot aanspraak maakt op haar recht, maar de erfgenamen van mening zijn dat de echtgenoot geen behoefte heeft aan voortgezet gebruik van de woning en de inboedel, dan zullen de erfgenamen het ontbreken van de verzorgingsbehoefte bij de rechter aannemelijk moeten maken. De echtgenoot heeft in deze dus een processueel voordeel. Als de erfgenamen slagen in hun bewijsvoering, kan de rechter de erfgenamen ontheffen van de verplichting tot het vestigen van vruchtgebruik ten behoeve van de echtgenoot.
Belangrijk om te weten is dat de erfgenamen de woning en de inboedel niet mogen verkopen (de erfgenamen mogen er niet over beschikken) zolang de echtgenoot nog aanspraak kan maken op haar recht. Als de erfgenamen echter toch de woning en/of de inboedel verkopen, dan kan de kopende derde zich zo mogelijk beroepen op derdenbescherming. In het geval dat dit beroep slaagt, zullen de erfgenamen jegens de echtgenoot schadeplichtig zijn.
Een ander aandachtspunt is dat het recht alleen aan de echtgenoot toekomt voor zover ‘als gevolg van een uiterste wilsbeschikking’ de echtgenoot niet of niet enig rechthebbende is op de tot de nalatenschap behorende woning. Met andere woorden: als de echtgenoot bijvoorbeeld door het plegen van een strafbaar feit onwaardig is om uit een nalatenschap voordeel te trekken, dan kan zij geen beroep doen op dit recht. De echtgenoot kan evenmin een beroep doen op dit recht als er sprake is van verwerping van de nalatenschap door de echtgenoot of van ongedaanmaking van de wettelijke verdeling.
Als de echtgenoot tijdig van de erfgenamen heeft verlangd (aanspraak heeft gemaakt) een vruchtgebruik op de woning en de inboedel te vestigen, dan moeten de erfgenamen daaraan meewerken. Maar wat doe je als de erfgenamen ondanks deze wettelijke verplichting niet meewerken? Dan zul je een vordering daartoe bij de rechter moeten instellen. De mogelijkheid tot het instellen van die vordering verjaart echter na verloop van 1 jaar en 3 maanden na het openvallen van de nalatenschap. Omdat het een verjaringstermijn is, kan deze worden gestuit.
Vruchtgebruik op andere goederen van de nalatenschap
De wetgever heeft ook een mogelijkheid gecreëerd voor het vestigen van een vruchtgebruik op andere goederen van de nalatenschap. Hier gaat het dus niet om de woning en de inboedel. Goederen zijn overigens zowel zaken als vermogensrechten. Het vruchtgebruik kan samengaan met een recht tot vervreemding van de goederen waarop het vruchtgebruik rust en tot vertering van de opbrengst daarvan.
Een belangrijk aspect is dat de echtgenoot haar verzorgingsbehoefte aannemelijk moet maken. Het gaat dus niet om het bewijzen of aantonen van de verzorgingsbehoefte, maar om het aannemelijk maken daarvan. Het uitgangspunt is dat niet snel sprake zal zijn van een verzorgingsbehoefte, omdat er in veel gevallen een inkomensvoorziening zoals een uitkering of een pensioen aan de echtgenoot ter beschikking staat. De aanspraak op een verzorginsgvruchtgebruik wordt dan ook meer gezien als een vangnet voor het geval de echtgenoot na het overlijden in een financiële penibele situatie beland. De Hoge Raad heeft dit uitgangspunt van de wetgever ook overgenomen, zodat dit ook als leidend wordt gezien in de rechtspraak. Uit het betreffende arrest van de Hoge Raad blijkt dat zowel de huidige als de toekomstige omstandigheden van de echtgenoot in aanmerking genomen moeten worden bij het bepalen van de verzorgingsbehoefte. De verzorgingsbehoefte is overigens ook niet gelijk te stellen met de behoefte van een ex-echtgenoot in het kader van partneralimentatie na echtscheiding. De Hoge Raad spreekt daarentegen over een ‘passende voorziening indien en voorzover zijn verzorging niet is gewaarborgd’.
Daarnaast is het verwerpen van de nalatenschap of het ongedaanmaken van de wettelijke verdeling door de echtgenoot van invloed op de verzorgingsbehoefte. Beter gezegd: de waarde van de goederen die de echtgenoot krachtens de wettelijke verdeling had kunnen krijgen komen in mindering op de verzorgingsbehoefte. Ook een eventuele uitkering uit een levensverzekering komt in mindering op de verzorgingsbehoefte. Men spreekt ook wel over de imputatieregel.
Het vruchtgebruik kan ook gevestigd worden op goederen die in de plaats zijn gekomen van de goederen van de nalatenschap. Dus als een rekening-courantverhouding met de Rabobank wordt gewijzigd naar een rekening-courantverhouding met de ABN AMRO Bank, dan kan het vruchtgebruik worden gevestigd op het positieve saldo van de rekening bij de ABN AMRO Bank.
Het is ook denkbaar dat een vruchtgebruik wordt gevestigd op de geldvordering die een kind heeft op de echtgenoot als gevolg van de toepasselijkheid van de wettelijke verdeling. In beginsel is het aanspraak maken op het verzorgingsvruchtgebruik door de echtgenoot op die geldvordering van het kind niet nodig. De echtgenoot heeft immers wegens de wettelijke verdeling de beschikking over alle goederen van de nalatenschap. De echtgenoot kan dan ook de goederen van de nalatenschap vervreemden en de opbrengst daarvan verteren waardoor de geldvordering van het kind onverhaalbaar kan worden. In het geval erflater de gronden van opeisbaarheid van de geldvordering van het kind heeft uitgebreid, kan er wel opeens behoefte bij de echtgenoot ontstaan bij het aanspraak maken op een verzorgingsvruchtgebruik. Het kind zou namelijk voortijdig zijn geldvordering kunnen opeisen waardoor de echtgenoot in financiële moeilijkheden komt te verkeren. Het maken van een aanspraak op een verzorgingsvruchtgebruik op de geldvordering van het kind is dan ook in dit geval mogelijk gemaakt door de wetgever.
De gevolgen van het vruchtgebruik
Door de vestiging van het vruchtgebruik mag de echtgenoot de woning, de inboedel en/of de goederen van de nalatenschap gebruiken met uitsluiting van de eigenaren (hoofdgerechtigden).
De Kantonrechter kan de echtgenoot ook machtiging verlenen tot het vreemden of bezwaren van de goederen voor zover de verzorgingsbehoefte van de echtgenoot of de betaling van schulden dat nodig maakt. De echtgenoot kan dan bijvoorbeeld het goed verkopen en de opbrengst daarvan gebruiken om zodoende te kunnen voorzien zijn levensbehoeften.
Verzorgingsvruchtgebruik na uitoefening wilsrecht
Een uitzonderlijke situatie doet zich voor als een kind een wilsrecht uitoefent en erflater in zijn testament heeft bepaald dat de echtgenoot in dat geval geen recht heeft op vruchtgebruik op de goederen waartoe het kind zijn wilsrecht uitoefent. De echtgenoot kan in dat geval toch aanspraak maken op een vruchtgebruik op die goederen. De echtgenoot dient dan zijn verzorgingsbehoefte aannemelijk te maken. De termijn om aanspraak te maken op het verzorgingsvruchtgebruik bedraagt in dit geval 3 maanden.
Som ineens voor het kind
Het kan gebeuren dat een kind niet meer in zijn kosten van verzorging en opvoeding of die van levensonderhoud en studie kan voorzien, als een ouder komt te overlijden. In dit geval kan het kind aanspraak maken op een som ineens. De som ineens is van hogere rang dan de legitieme portie. Het recht komt zowel een biologisch als een juridisch kind van erflater toe en in sommige gevallen ook aan een kind dat niet in familierechtelijke betrekking staat tot erflater.
Het kind kan geen aanspraak maken op een som ineens als erflater een echtgenoot nalaat of een erfgenaam de plicht oplegt om in de kosten van het kind te voorzien of als een derde op grond van de wet of op grond van een overeenkomst daartoe verplicht is.
Om aanspraak te kunnen maken zal het kind een verzorgingsbehoefte moeten hebben. Als een kind zelf beschikt over een goed gevulde spaarrekening, zal er geen sprake zijn van een behoefte aan verzorging. Ook een uitkering uit bijvoorbeeld een studieverzekering drukt de behoefte van het kind.
Ook in dit geval is de imputatieregel van toepassing. Een kind kan dus niet ongestraft een nalatenschap verwerpen om vervolgens aanspraak te maken op een som ineens. Alles wat een kind had kunnen krijgen maar niet heeft verkregen wegens het verwerpen van de nalatenschap, komt in mindering op zijn verzorgingsbehoefte.
Som ineens als billijke vergoeding voor verrichte arbeid
Het kan voorkomen dat een kind lange tijd voor een ouder arbeid heeft verricht zonder daarvoor een vergoeding te hebben ontvangen. De wet geeft die kinderen het recht op een som ineens als billijke vergoeding voor verrichte arbeid. De wet bepaalt daar het volgende over:
“Een kind, stiefkind, pleegkind, behuwdkind of kleinkind van de erflater dat in diens huishouding of in het door hem uitgeoefende beroep of bedrijf gedurende zijn meerderjarigheid arbeid heeft verricht zonder een voor die arbeid passende beloning te ontvangen, kan aanspraak maken op een som ineens, strekkend tot een billijke vergoeding.
Op de som komt in mindering hetgeen de rechthebbende van de erflater heeft ontvangen of krachtens making of sommenverzekering op het leven van de erflater verkrijgt of had kunnen verkrijgen, voor zover dat als een beloning voor zijn werkzaamheden kan worden beschouwd.”
Een vereiste is dus dat het moet gaan om verrichtte arbeid. Het louter aanwezig zijn geweest bij de ouder of het uitvoeren van vrijwilligerswerk voor die ouder is in de regel geen arbeid zoals bedoeld in de geciteerde wetsbepaling. Het moet gaan om arbeid dat normaal gesproken in loondienst wordt uitgevoerd en redelijkerwijs beloond moet worden vanwege het verlies om op andere wijze inkomen te kunnen verwerven of het verlies van de mogelijkheid om een eigen carrière op te kunnen bouwen.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding zal rekening gehouden moeten worden met alle omstandigheden van het geval. Een kind kan reeds beloond zijn doordat hij bijvoorbeeld kosteloos kost- en inwoning heeft genoten terwijl andere kinderen kostgeld hebben moeten betalen.
Indien men aanspraak wil maken op de som ineens, dan zal het kind binnen 9 maanden na overlijden van erflater daartoe een verklaring doen.