Het stieffamiliegevaar en de wettelijke rechten van kinderen
Als een persoon komt te overlijden en de wettelijke verdeling van toepassing is, dan gaat de eigendom van alle goederen over op de echtgenoot van die persoon. De kinderen krijgen vervolgens een niet-opeisbare geldvordering op de echtgenoot. Nu kan er een probleem ontstaan als de echtgenoot een nieuwe levenspartner ontmoet en daarmee trouwt. De nieuwe levenspartner wordt in dat geval de stiefouder van de kinderen uit het eerdere huwelijk. Als nu ook de echtgenoot komt te overlijden en de wettelijke verdeling (wederom) van toepassing is, dan gaat de eigendom van alle goederen van de echtgenoot over op de stiefouder. De kinderen uit het eerste huwelijk zijn echter geen bloedverwanten van de nieuwe levenspartner en erven dan ook in ieder geval niet op grond van de wet van de stiefouder. Er bestaat dan ook een risico voor de kinderen dat de goederen van hun ouders bij de stieffamilie terecht komen. Zo kan het zijn dat bijvoorbeeld het zakhorloge van vader buiten het bereik van de kinderen komt. Dit wordt ook wel het ‘stieffamiliegevaar’ genoemd.
De wetgever heeft dit risico gezien en onwenselijk geacht. Om die reden zijn er in de wet bepalingen opgenomen die worden aangeduid met de term ‘wilsrechten’. Dit zijn rechten van het kind waarmee hij zijn wil tot verkrijging van bepaalde goederen tot uitdrukking kan brengen. Het doel van de wilsrechten is tweeërlei. Aan de ene kant kunnen goederen met affectieve waarde worden veilig gesteld (zoals vaders zakhorloge) en aan de andere kant kan de vermogenswaarde van de geldvordering van het kind op de echtgenoot worden veilig gesteld.
De wet kent vier momenten waarop een kind een wilsrecht kan uitoefenen, namelijk:
- op het moment dat de echtgenoot aangifte doet van zijn voornemen om opnieuw in het huwelijk (of een geregistreerd partnerschap) te treden;
- op het moment dat de echtgenoot overlijdt waardoor de geldvordering (wegens vooroverlijden van de eerst overleden ouder) van het kind op de echtgenoot opeisbaar wordt;
- op het moment dat de echtgenoot overlijdt waardoor het kind een niet-opeisbare geldvordering op zijn stiefouder verkrijgt;
- op het moment dat de stiefouder overlijdt waardoor de geldvordering van het kind op de stiefouder opeisbaar wordt.
De wilsrechten met betrekking tot de momenten 1 en 3 worden ook wel het eerste en het tweede bloot-eigendomswilsrecht genoemd. Dat betekent dat wel de eigendom van de goederen (ten aanzien waarvan het wilsrecht wordt uitgeoefend) wordt verkregen, maar het eigendomsgenot wordt beperkt omdat de echtgenoot het recht op gebruik van dat goed (vruchtgebruik) krijgt. De auto is dan bijvoorbeeld wel eigendom van het kind, maar het is de echtgenoot die de auto exclusief mag gebruiken.
De wilsrechten met betrekking tot de momenten 2 en 4 worden op hun beurt ook wel het eerste en tweede vol-eigendomswilsrecht genoemd. In deze gevallen wordt de eigendom verkregen zonder dat het genot daarvan wordt beperkt door vruchtgebruik.
Als een kind een wilsrecht uitoefent, dan zal de echtgenoot respectievelijk stiefouder respectievelijk diens erfgenamen de eigendom van goederen moeten overdragen aan dat kind. Als het echter gaat om een bloot-eigendomswilsrecht mag de echtgenoot respectievelijk stiefouder de goederen blijven gebruiken (met uitsluiting van het kind). Dit wordt vruchtgebruik genoemd. Dit vruchtgebruik moet op de daartoe in de wet bepaalde wijze worden gevestigd. Vruchtgebruik op een onroerende zaak (of ander registergoed) dient gevestigd te worden door de inschrijving van een notariële akte in de openbare registers. Overigens geldt ook dat de eigendom op de daartoe in de wet bepaalde wijze dient te worden overgedragen. De waarde van het over te dragen goed komt na overdracht in mindering op de geldvordering (en de renteverhoging) die het kind op de echtgenoot respectievelijk stiefouder heeft.
Het uitoefenen van wilsrechten kan uitsluitend zien op goederen uit de nalatenschap van erflater of de door diens overlijden ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De goederen die aan de zijde van de stiefouder in een huwelijksgoederengemeenschap zijn gevallen, vallen buiten het bereik van de wilsrechten.
De wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarig kind kan namens dat kind wilsrechten uitoefenen. Hij moet dan binnen drie maanden na het verkrijgen van de bevoegdheid tot het uitoefenen van een wilsrecht goedkeuring voor de uitoefening daarvan verzoeken aan de Kantonrechter.
Het kan zijn dat de wettelijke verdeling van toepassing is op grond van een testament. In dat geval is het verstandig om na te gaan of in het testament iets is bepaald over de wilsrechten. Bij testament kunnen de wilsrechten namelijk worden uitgebreid, beperkt of zelfs worden opgeheven. Dit kan zowel ten voordele als ten nadele van een kind zijn. Als erflater bijvoorbeeld het vruchtgebruik door de echtgenoot heeft uitgesloten, dan is er een werking ten voordele voor het kind. Het kind kan immers na uitoefening van het wilsrecht de volle eigendom van het goed genieten. Als erflater in zijn testament echter heeft bepaald dat het kind geen wilsrechten toekomt, dan is er een werking ten nadele voor het kind.
Het kan zijn dat de hertrouwde echtgenoot krap bij kas zit en behoefte heeft aan een geldlening. De hertrouwde echtgenoot zou in zo’n geval een hypothecaire geldlening kunnen afsluiten, waarbij er een hypotheekrecht op de woning wordt gevestigd die de echtgenoot van erflater heeft geërfd. Een kind zou dit kunnen doorkruisen (er van uitgaande dat hij wetenschap heeft van het voornemen van de echtgenoot tot vestiging van een hypotheekrecht) door zijn wilsrecht tot overdracht van de woning uit te oefenen. Immers heeft in dat geval de hertrouwde echtgenoot nog slechts het vruchtgebruik van de woning en is de echtgenoot geen eigenaar meer. Het bezwaren van de woning met een hypotheekrecht lijkt dan niet meer tot de mogelijkheden te behoren. Dit is echter toch niet helemaal het geval. De wetgever heeft namelijk bepaald dat het bezwaren van de woning met bijvoorbeeld een hypotheekrecht mogelijk is indien er sprake is van een verzorgingsbehoefte van de echtgenoot of indien de verplichting van de echtgenoot tot voldoening van de schulden van de nalatenschap dat nodig maakt. Er dient dan wel een machtiging door de Kantonrechter gegeven te worden. In het kader van de verzorgingsbehoefte kan ook machtiging worden gevraagd om de woning te verkopen om vervolgens de opbrengst op te teren.
In het geval er een geschil ontstaat over de vraag of een goed al dan niet tot de nalatenschap van erflater behoorde danwel tot de door diens overlijden ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, geldt het wettelijk vermoeden. Dit vermoeden houdt in dat er van uit wordt gegaan dat een goed dat tot het vermogen van de echtgenoot behoort, een goed is waar een kind zijn wilsrecht op kan uitoefenen. Oftewel: vermoed wordt dat het betreffende goed behoorde tot de nalatenschap van erflater dan wel tot de door diens overlijden ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Het tegendeel zal de echtgenoot moeten bewijzen. De echtgenoot zal in dat geval bijvoorbeeld met betalingsbewijzen moeten komen waaruit blijkt dat een bepaald goed pas na het overlijden van erflater is gekocht.
De echtgenoot respectievelijk stiefouder respectievelijk diens erfgenamen kunnen het kind een termijn stellen waarbinnen het kind kenbaar moet maken of deze een bepaald wilsrecht wenst uit te oefenen. Indien het kind niet binnen die termijn reageert, vervalt zijn recht tot het uitoefenen van het betreffende wilsrecht.