‘Wie niet steelt of erft, werkt tot hij sterft’, zo luidt een Oudhollands gezegde. Maar hoe zit het nu precies als een erfgenaam heeft gestolen van de erflater? Met een voorbeeld uit de praktijk wordt in deze blog uitgelegd dat oneerlijk gedrag van een erfgenaam wordt afgestraft.
Die situatie die in deze blog wordt besproken is terug te lezen in een uitspraak van gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023). De situatie is als volgt. Vader overleed en op grond van zijn testament waren zijn zoon en twee dochters als erfgenamen tot de nalatenschap geroepen. Er ontstond tussen hen discussie over de afwikkeling van de nalatenschap. De ene dochter zou zonder toestemming van vader drie schilderijen en twee beelden uit zijn woning hebben weggenomen. De waarde van deze vijf zaken bedroeg ongeveer € 25.000,-. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het standpunt van de broer en andere zus dat hun zus die vijf zaken zich inderdaad onrechtmatig had toegeëigend. Omdat de broer en zus het niet eens waren met dit oordeel van de rechtbank, zijn ze in beroep gegaan. Zodoende moest het gerechtshof opnieuw beoordelen of de ene dochter onrechtmatig had gehandeld. Hoe loopt dit af?
Als de zus inderdaad goederen van vader zich onrechtmatig had toegeëigend, dan zou na het overlijden van vader de nalatenschap van vader een vordering hebben op de zus hebben uit hoofde van een onrechtmatige daad. Dat vorderingsrecht komt dan toe aan de gezamenlijke erfgenamen (waaronder de stelende zus). Als de stelende zus vervolgens het bestaan van dit vorderingsrecht opzettelijk verzwijgt jegens haar broer en zus, dan verbeurt zij haar aandeel daarin aan de broer en zus op grond van artikel 3:194 lid 2 BW. In dit artikellid staat het volgende:
“Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.”
Simpel gezegd: als iemand tegenover zijn mede-erfgenamen verzwijgt dat bepaalde goederen tot de erfenis behoren (en als de andere erfgenamen dat merken), dan is die persoon voor dat goed zelf geen erfgenaam meer. Oftewel: als blijkt dat de zus de schilderijen en beelden inderdaad onrechtmatig heeft meegenomen, dan heeft de nalatenschap van vader een vordering op haar. Zij had in dat geval het bestaan van die vordering (een vordering is in juridische zin een goed) aan haar broer en zus moeten melden. In het geval zij dat niet heeft gedaan, is zij geen erfgenaam meer voor deze vijf zaken.
Het gerechtshof oordeelde in het arrest van 31 januari 2023 dat de ene zus de goederen zich inderdaad onrechtmatig had toegeëigend. Het gerechtshof vond dat hiervoor voldoende bewijs was geleverd. Namens vader was destijds door de andere zus namelijk aangifte van diefstal gedaan bij de politie. Daaruit blijkt dat, toen de andere zus op een gegeven moment in de woning kwam, zij zag dat er diverse kastjes en laden waren doorzocht en dat er spullen waren verdwenen, waaronder drie schilderijen. Op tafel lag een door de zus ondertekend briefje waarop stond: “Zoals afgesproken met pa heb ik de spullen meegenomen”. Later heeft de zus verklaard dat zij bepaalde schilderijen niet in bezit had, terwijl de broer en zus ontdekten dat zij de schilderijen te koop had aangebonden via een veilinghuis.
De grondslag van de vordering van de broer en zus is dat vader een vorderingsrecht had op de andere zus in verband met de door haar weggenomen zaken. Dit vorderingsrecht maakt onderdeel uit van de nalatenschap van vader. De waarde van het vorderingsrecht is gelijk aan de waarde van de drie weggenomen schilderijen en één beeld. De vervangingswaarde van de drie schilderijen en het beeld zijn samen getaxeerd op € 17.500,-. De nalatenschap van vader heeft dus een (schade)vordering op de zus ter waarde van € 17.500,-. Het is vervolgens de vraag of de zus haar aandeel in dat recht heeft verbeurd. Het hof oordeelt dat dit het geval is, overigens zonder dat in het arrest te motiveren. Dat is opmerkelijk, omdat art. 3:194 lid 2 BW vereist dat de deelgenoot de tot de gemeenschap behorende goederen opzettelijk verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat aan het bewijs van opzet zware eisen dienen te worden gesteld (Nota II Inv., Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1307). Deze zware eis wordt gesteld, omdat de sanctie van het verbeurd verklaren van een aandeel een zware sanctie is: men verliest zijn recht op een aandeel in die goederen. Er moet ook sprake zijn het oogmerk om de rechten van de andere deelgenoot te verkorten. Maar ook daarover wordt niets in het arrest vermeld.
Het gerechtshof veroordeelt de zus om aan de broer en de ander zus ieder (€ 17.500 : 2 =) € 8.750,- te vergoeden. De zus moet ook de proceskosten en de beslagkosten betalen. Art. 237 lid 1 Rv overigens bepaalt dat de proceskosten geheel of gedeeltelijk gecompenseerd (dat betekent dat ieder zijn eigen kosten dient te dragen) mogen worden tussen broers en zusters, alsmede indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. In deze zaak is sprake van (I) een procedure tussen broer en zussen en (II) zijn partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. Dit leert dat ook in erfrechtelijke procedures proceskostenveroordelingen kunnen plaatsvinden, ondanks het bepaalde in art. 237 lid 1 Rv.
Een ander voorbeeld van het verbeuren van een aandeel in een goed, blijkt uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 juni 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:4660). In deze zaak was een vrouw overleden en waren haar twee zoons haar enig erfgenamen. De ene zoon heeft evenwel na het overlijden van moeder gebruik gemaakt van haar bankrekening. Hij heeft van deze bankrekening geld naar zichzelf overgemaakt en allerlei privé-uitgaven met de pinpas van moeder gedaan. Hij heeft onder meer geld uitgegeven aan boodschappen, Feyenoord, restaurants en schoenenwinkels. In totaal was hiermee het bedrag gemoeid van € 28.988,87. Deze uitgaven zijn onrechtmatig en daarom heeft de nalatenschap van moeder een vordering op hem van € 28.988,87. Hij heeft een deel van deze onrechtmatige transacties aan zijn broer vermeld, namelijk voor het bedrag van € 6.300,57. De andere broer stelt dat zijn broer het niet gemelde deel van € 22.688,30 heeft verwegen en verborgen heeft willen houden. De rechtbank volgt dit standpunt en oordeelt dat de broer zijn aandeel in het hiervoor vermelde bedrag van € 22.688,30 heeft verbeurd aan de andere broer. Ook in deze zaak volgt een proceskostenveroordeling. De rechtbank motiveert die veroordeling als volgt. In beginsel geldt dat de proceskosten worden gecompenseerd als het een procedure tussen broers betreft. De rechtbank ziet echter in deze zaak voldoende reden om hier van af te wijken, omdat de ene broer opzettelijk de onrechtmatige overboekingen en uitgaven heeft verzwegen.
Wie niet steelt of erft…Het is dus ook mogelijk om te erven en stelen tegelijk. Men verbeurt dan echter zijn aandeel in die goederen aan de andere erfgenamen. Ondanks het erven moet men dan toch blijven werken.
Auteur: mr. P.M. Boiten