Procederen over de verdeling van een nalatenschap kan behoorlijk ingewikkeld zijn. Hoe stel je een vordering tot verdeling in? Hoe voer je verweer? En welke beslissingen kan een rechter nemen? In deze blog wordt kort ingegaan op enkele belangrijke procesrechtelijke aspecten van de verdelingsprocedure.
Grondslag van de vordering tot verdeling
Voor het instellen van een vordering bij de rechter is een wettelijke grondslag nodig. De wettelijke grondslag voor het vorderen van de verdeling van een nalatenschap is te vinden in art. 3:185 BW. Dit artikel bepaalt het volgende:
- Voor zover de deelgenoten en zij wier medewerking vereist is, over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, gelast op vordering van de meest gerede partij de rechter de wijze van verdeling of stelt hij zelf de verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
- Als wijzen van verdeling komen daarbij in aanmerking:
- toedeling van een gedeelte van het goed aan ieder der deelgenoten;
- overbedeling van een of meer deelgenoten tegen vergoeding van de overwaarde;
- verdeling van de netto-opbrengst van het goed of een gedeelte daarvan, nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht.
- (…)
De rechter kan dus bepalen dat (bijvoorbeeld) de woning wordt verkocht, maar kan ook bepalen dat een woning aan een erfgenaam wordt toebedeeld, waarbij die erfgenaam de anderen dient te compenseren. In de praktijk wordt in het laatste geval ook wel gesproken over het uitkopen van de andere erfgenamen. Alhoewel de term ‘koop’ juridisch niet juist is en deze termijn partijen op het verkeerde been kan zetten (ook procesrechtelijk), maakt de term wel duidelijk wat er feitelijk gebeurd bij de toedeling van een goed.
Beoordelingsvrijheid van de rechter
In de procedure kan elke erfgenaam aangeven hoe hij de beoogde verdeling van de nalatenschap voor zich ziet. Advocaten willen nog wel eens in het petitum van de dagvaarding (dat is de conclusie waarin wordt aangegeven wat men nu eigenlijk van de rechter wil) zeer uitgebreid de beoogde verdeling uitschrijven, terwijl dat ook al in het lichaam van de dagvaarding is gedaan. Dit uitschrijven in het petitum is in veel gevallen onnodig en maakt het processtuk onnodig lang (en soms ook moeilijk leesbaar).
Uitgangspunt is namelijk dat de rechter (die de verdeling vaststelt) een discretionaire bevoegdheid heeft. Dat betekent dat de rechter niet gebonden is aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd. Bovendien behoeft de rechter niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen over en weer aanvoeren. Dit is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld Hof Den Haag d.d. 12 december 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BY7428).
Het kan dus zijn dat de rechter de verdeling anders vaststelt dan de erfgenamen willen. Stel dat beide erfgenamen de woning toebedeeld willen krijgen, dan zou de rechter kunnen bepalen dat de woning verkocht moet worden. De vrijheid van de rechter is echter niet grenzeloos. Zijn vrijheid wordt beperkt door de motiveringsplicht. De rechter zal moeten motiveren waarom hij op een bepaalde manier van zijn discretionaire bevoegdheid gebruikmaakt, dit mede gezien het tussen partijen gevoerde debat (zie HR 6 maart 1992, NJ 1992/373).
(On)mogelijkheden van de verdelingsrechter
Zoals uit voorgaande blijkt komt de verdelingsrechter dus een grote beslisvrijheid toe. Maar waar vindt die vrijheid zijn grenzen? In twee recente conclusies van de PG (adviseur van de Hoge Raad) wordt meer duidelijkheid gegeven.
Mag de rechter een meerwaardeclausule aan de vastgestelde verdeling verbinden? Volgens de PG kan de rechter dat inderdaad doen (zie conclusie PG van 17 januari 2025, ECLI:NL:PHR:2025:60). Letterlijk overweegt de PG:
“Het opnemen van een meerwaardeclausule kan dienstig zijn om eventuele onwenselijke gevolgen van een bepaalde waardering te voorkomen, bijvoorbeeld indien de waardering afwijkt van de waarde in het economisch verkeer en het goed na toedeling binnen een bepaalde periode toch op de markt wordt gebracht. Als zodanig maakt een meerwaardeclausule deel uit van de naar redelijkheid tot stand te brengen verdeling ex art. 3:185 BW. “
Mag de rechter de waardering van een goed (bijvoorbeeld een woning) uitbesteden aan een taxateur en bepalen dat diens oordeel bindend is? Dat kan volgens de PG niet. De verdeling moet namelijk worden vastgesteld door de rechter en die bevoegdheid mag hij niet delegeren (zie conclusie PG 6 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1323). Letterlijk overweegt de PG:
“Ofschoon de rechter bij de verdelingsbeslissing aldus een grote mate van vrijheid wordt toegekend, ben ik met verweerder van mening dat die vrijheid uitsluitend betrekking heeft op de wijze van verdeling als zodanig. Uit de betreffende bronnen valt niet af te leiden dat deze vrijheid tevens de bevoegdheid inhoudt om de waardering van een te verdelen gemeenschappelijk goed zonder meer aan een derde over te laten. Dat verdraagt zich niet met de positie van de rechter en de deskundige in het civiele proces in het algemeen.”
Uiteraard mag de rechter een taxateur benoemen. Maar partijen zullen in de gelegenheid gesteld moeten worden om opmerkingen te maken op het taxatierapport en de rechter zal uiteindelijk definitief de waarde moeten vaststellen.
Is het instellen van een tegenvordering (eis in reconventie) nodig?
Als een deelgenoot het niet eens is met een door de andere deelgenoot voorgestelde verdeling is het niet noodzakelijk om in de procedure een tegeneis (oftewel: een eis in reconventie) in te stellen. Het voeren van verweer waarin de eigen zienswijze naar voren wordt gebracht, is voldoende (zie bijvoorbeeld: Rechtbank Breda d.d. 26 september 2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:BB7060).
Het instellen van een eis in reconventie kan de procedure onnodig complex maken en langer laten duren. De andere partij heeft namelijk het recht om weer schriftelijk te mogen reageren op de tegeneis. Dit kan overigens ook om tactische redenen niet handig zijn. Anderzijds is het soms wel handig om de mogelijkheid te behouden om gedurende de procedure de (tegen)eis in reconventie te kunnen vermeerderen (bijvoorbeeld als er nieuwe geschilpunten ontstaan). Om een eis (in reconventie) te kunnen vermeerderen moet er al wel in het eerste processtuk (de conclusie van antwoord) een tegeneis zijn ingesteld. Zo niet, dan kun je dus later in de procedure geen tegeneis meer instellen.
Heeft u bijstand nodig bij de verdeling van een nalatenschap, neem dan contact met ons.