Pleidooi behoud legitieme portie – deel 2: De fundamentele band tussen ouder en kind

In het eerste deel van deze serie artikelen heb ik geschreven dat de legitieme portie een morele norm tot uitdrukking zou moeten brengen. Ik doelde daarbij op de plicht die ouders en kinderen hebben om in goede harmonie met elkaar samen te leven. In dit deel wil ik dit verder uitdiepen en toelichten vanuit een psychologische invalshoek.

In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat de mens van nature een sociaal wezen is. Vanaf de geboorte existeert een mens altijd in relatie tot de anderen om hem heen. Het leven van een mens wordt gekenmerkt door een veelheid aan complexe interpersoonlijke verbanden.[1] Sommige relaties gaat een mens vrijwillig aan (denk aan vriendschappen) en andere relaties zijn onverbreekbaar en vaststaand (namelijk familierelaties). Er kan sprake zijn van liefdevolle relaties en van haatdragende relaties. Maar de grens tussen haat en liefde is soms flinterdun. Het is – ook als het gaat om de vraag of de legitieme portie moet worden afgeschaft – van belang om eens wat meer in te zoomen op de relatie tussen die van een ouder en een kind. Mijn inspiratie daarvoor vond ik in het boek ‘De Liefdesladder’, geschreven door Else-Marie van den Eerenbeemt.

Van den Eerenbeemt maakt in genoemd boek met zoveel woorden duidelijk dat de ouder-kind relatie een unieke en onverbreekbare relatie is. ‘Overal ter wereld, in elke cultuur, staat de ouder-kindrelatie voor de meest fundamentele band die mensen kunnen hebben.’ Het is een relatie die zelfs bestand is tegen de dood. Vriendschappen kunnen verbroken worden, maar familierelaties zijn onverbreekbaar. Familie blijft familie, ongeacht of er wel of geen contact is tussen de familieleden. Er blijft ook altijd een wisselwerking bestaan tussen een ouder en een kind, een wisselwerking die er zelfs nog is als één van de twee is overleden (een dochter kan bijvoorbeeld na het overlijden van haar moeder zich afvragen wat haar moeder in een bepaalde situatie zou doen). De relatie tussen een ouder en kind duurt (net als alle andere familierelaties) dus altijd voort en kan niet verbroken worden.[2]  

Een kind is ook verbonden met de voorgaande generaties op basis van biologische en genetische verwantschap. Het kind is daardoor geworteld in een materieel en immaterieel erfgoed dat door de generaties heen wordt doorgegeven. Als een als kind vijandig gaat staan tegenover zijn wortels (of door zijn ouders daarvan wordt afgesneden), dan komt het kind in wezen vijandig te staan tegenover zichzelf of buiten een deel van zijn identiteit, hetgeen allerlei psychische problemen met zich mee kan brengen. Als er geen verbondenheid is met het verleden, dan geeft dat een versnipperde en een onsamenhangende identiteit. Van den Eerenbeemt merkt op dat zij keer op keer ziet dat een breuk niet zonder meer de (gevoelde) problemen oplost. Het kind wordt eigenlijk alleen maar ‘onvrijer’. Een breuk werkt zelden bevrijdend. Het kind is vaak dag en nacht bezig om te bewijzen dat hij met zijn ouders niets meer te maken heeft, evenwel praat het kind over niets anders. Voor ouders is het veelal niet anders. Ook ouders blijven zich, ondanks wat er is gebeurd, verbonden voelen aan hun kind.

Ik kan als erfrechtadvocaat de constateringen van Van den Eerenbeemt in bepaalde mate beamen. Het verbaast mij soms hoeveel onterfde kinderen (die soms al decennialang de betreffende overleden ouder niet hebben gesproken en gezien) nog ‘aan verhaal hebben’ over die ouder en over de reden van het verbroken contact. Het aanspraak maken op de legitieme portie door zo’n kind gaat lang niet altijd om het ontvangen van een geldsom, maar veel vaker om het vinden van erkenning. Het gaat dan in feite om de erkenning dat iemand je ouder is met wie je een band hebt (ongeacht wat er heeft plaatsgevonden tijdens het leven). Het is mij duidelijk dat het verbreken van contact niet hetzelfde is als het zetten van een punt (ook al wil men soms niets liever dan een punt zetten). De familierelatie blijft gewoon bestaan en dat wordt ook in min of meerdere mate gevoeld.

In de relatie tot een ouder kan een kind gemakkelijk ‘builen en butsen’ oplopen. De ouderliefde is kwetsbaar. Dit komt mede omdat een heel jong kind afhankelijk is van zijn ouders en zijn focus sterk gericht heeft op die ouders, terwijl omgekeerd die ouders met veel meer dingen bezig zijn dan alleen dat kind. Dat kan ertoe leiden dat een kind teleurstellingen ervaart waarvan de ouders zich niet bewust zijn. Dit kan in sommige gevallen een nare uitwerking hebben in het latere leven van het kind en tot een ernstige verstoring leiden in de relatie tussen de ouder en het kind. En dat kan weer leiden tot een onterving van dat kind door de ouder. Van den Eerenbeemt wijst erop dat de onterving van een kind ingrijpende consequenties kan hebben. De gevolgen van de onterving kunnen tot ver in de komende generaties doorwerken.

Ik wees er hiervoor reeds op dat de scheidslijn tussen haat en liefde soms flinterdun is. De verhalen die ik van onterfde kinderen hoor doen in sommige gevallen het vermoeden rijzen dat men ‘na wat butsen en builen’ te hebben opgelopen, voortdurend op die scheidslijn is blijven lopen. De onterving het kind vond dan plaats op het moment dat het kind zich net aan de verkeerde kant van de scheidslijn bevond. Het is dan maar goed dat de legitieme portie er is die enigszins verzachtend werkt.

Als afsluiting van dit deel het volgende. Van den Eerenbeemt wijst er op dat verzoening van groot belang is voor het (psychisch) welbevinden van de betrokkenen. Dat geldt overigens ook bij een breuk in een vriendschappelijke relatie (Van den Eerenbeemt noemt dit de horizontale relatie). Maar bij de fundamentele ouder-kind relatie (de verticale relatie) geldt dit des te meer. Het gaat er bij verzoening niet om dat er een schuldige wordt aangewezen, maar het gaat er om dat er begrip ontstaat en dat wordt gezien dat een ouder een voorgeschiedenis heeft en dat de persoonlijkheid van de ouder een gevolg is van het erfgoed dat hij van zijn ouders heeft meegekregen. Een ouder kan op zijn beurt begrip krijgen voor het kind door hertaxatie van de gebeurtenissen. Dit kan als de ouder zich gaat verplaatsen in het kind en vanuit diens perspectief de werkelijkheid bekijkt.

Erkennen van verbondenheid en het komen tot verzoening is dus in ieder geval vanuit psychologisch oogpunt zeer aan te bevelen. En dat sluit aan bij mijn betoog in het eerste deel van deze reeks artikelen, namelijk dat verzoening en herstel de norm dient te zijn die in onze wetgeving tot uitdrukking dient te worden gebracht, onder meer door de legitieme portie in de wet te handhaven. Een onterving is in bepaalde gevallen zonder meer begrijpelijk. Maar tegelijkertijd is een onterving een uiting van de menselijke onmacht om op een juiste wijze tot elkaar in verhouding te staan. Ik pleit er niet voor om het onterven van een kind onmogelijk te maken. Maar ik pleit er wel voor om de wet boven de menselijke onmacht te laten uitstijgen en waar nodig die onmacht te corrigeren. Die correctie kan dan gevonden worden in de rechtsfiguur van de legitieme portie. Als men tijdens het leven niet in staat is om tot elkaar in een juiste verhouding te staan met een onterving als gevolg, dan dient de wet dat enigszins na het overlijden te corrigeren door toch nog een erfrechtelijke aanspraak aan het kind toe te kennen. Daarmee wordt dan de fundamentele band tussen ouder en kind erkend en wordt de onmacht om tot verzoening te komen gecorrigeerd.

Dit artikel is een onderdeel van een reeks artikelen over het bestaansrecht van de legitieme portie. In deze reeks artikelen wordt dit bestaansrecht belicht vanuit diverse invalshoeken. Bent u geïnteresseerd en wilt u deze artikelen lezen, volg dan het LinkedIn-account van De Bakker Advocaten & Erfrechtspecialisten.

Auteur: mr. A.C. de Bakker


[1] De psychiater Ludwig Binswanger (1881-1966) schreef hierover en interessante verhandeling onder de titel ‘Grundformen’.
[2] Van den Eerenbeemt geeft hierbij aan geïnspireerd te zijn door de ideeën van de Hongaarse psychiater Ivan Boszormenyi-Nagy (1920-2007).

Lees ook:
Deel 1: Is wetgeving volgend of corrigerend?
Deel 3: Eigendomsrecht of eigendomsplicht?
Deel 4: Het besluit om te onterven